rivieren

aangepaste versie van artikel eerder verschenen in de Nederlandse Vliegvisser
auteur: visser

Elke sloot kan een rivier zijn…

Wanneer is een rivier een rivier? Wat maakt een beek tot een beek? Is het de voortdurende beweging van het water dat eerst traag, dan weer sneller stromend, kabbelend of kolkend zijn pad zoekt. Doelgericht en onstuitbaar. Vervolgens weer aarzelend, draaiend, om daarna te keren achter het vervallen restant van een boom die ooit fier rechtop en getooid met een kroon van dichte bladeren beschutting gaf, en elke herfst de levende rivier van een nieuwe voedingbodem voorzag. Een boom die nu op het eind van zijn leven, als was het een laatste statement, de stroming heeft verlegd.

Is het de grillige meandering die het water tot rivier maakt, het slingerend zilveren lint beneden in het dal? Of is het niet het water in zijn verschijningsvorm zelf dat kenmerkend is. Gaat het misschien om een idee? De avontuurlijke suggestie. Een vermoeden van de verborgen schatten onder het oppervlak. Een visioen van een geheimzinnig en onbekend oord met de naam rivier. Een gedroomde wereld van een ontoegankelijke plek, een plek verstopt onder de nevel die het beekdal van rand tot rand bedekt met een zweem van geheimzinnigheid, de ware aard ondoorgrondelijk verborgen achter gesloten toegangsdeuren. Deuren die geopend kunnen worden met een passende sleutel. 

Deze vragen, die gedachten komen boven drijven wanneer ik denk aan de rivieren in Friesland. Wat te boek staat aan (oude) Friese rivieren zijn nu veelal gekanaliseerde beken. Of het zijn brede en smallere vaarten die weliswaar soms een kronkelend karakter kennen, maar waarin het troebele water, gekleurd door de klei of veen, meestal stilstaat. En waar de enige beroering in het water wordt veroorzaakt door een stevige bries in het oppervlak, en anders wel door de boeggolven en het kielzog van de vele plezier- en beroepsvaart. Niet direct het beeld dat op het eerste gezicht past bij een rivier, laat staan bij vliegvissen op een rivier. Nergens stroomt het water nog, of het moet zijn de trek wanneer overvloedige regen afstroomt richting de spuisluizen aan de Wadden of naar de gemalen langs de IJsselmeerkust. Nergens is vrij verval, nergens kiest het water nog haar eigen weg. Overal wordt het water gecontroleerd, rechtgetrokken en ingebed tussen kades en dijken, de stroom getemd door tal van stuwen, sluizen en keren. En het is juist deze beheersing van het water dat door de eeuwen heen zo’n stempel heeft gedrukt op het ontstaan van het Friese land. De beteugeling van de oude stromen die werden gevoed door regen en kwel vanuit natte en hoger gelegen gronden in het oosten, maar ook de indamming van het water dat, op het ritme van eb en vloed, vanuit zee de kwelderachtige kuststrook in en uit stroomde. Nog altijd zijn die oude kreken en slenken herkenbaar in het landschap in de bochtige loop van sloten en vaarten, en immer nog bestaan de beknotte, verlegde of rechtgetrokken lopen van de oude rivieren onder de oorspronkelijke namen als Zuider Ee, Dokkumer Diep, Lauwers, Luts, Boorne en Mûzel. Maar de stempel van cultuurlandschap is zo stevig en duidelijk gezet, dat er geen ruimte meer is voor vrij stromend water, voor een vrij verval. En is dat vrij stromende water juist niet hét kenmerk van een rivier?

Stuw in Koningsdiep


Een beek in Engeland
Een rivier roept iets speciaals bij mij op. Een beeld van iets dat ver weg is, iets dat van bijzondere schoonheid is. Ik zie een schilderachtig tafereel van helder water, ondiep stromend over kiezelbodems onder overhangende bomen, gestaag zijn weg vervolgend door de bodemloze verbreding van een diep uitgesleten bocht. Ik stel mij voor dat hier bijzondere vissen leven, forel in een rivier in Engeland, vlagzalm in de beken van Denemarken, of, iets dichter bij huis, barbeel in de Swalm en winde en serpeling in de Drentse Aa. In mijn beleving zijn het rivieren waarin het goed vliegvissen is. Het zijn beken waar het langs de oevers goed toeven is, struinend de loop volgend, en waar het steeds weer een verrassing is wat zich voorbij de volgende bocht aandient.

Een mooi beeld, misschien wel een ideaalbeeld. Een beeld dat bepaald wordt door mijn kader, het kader van de platte en open polder met haar stilstaande wateren. Een impressie gevoed door verhalen van anderen en door eigen ervaringen. Ik weet nog dat mijn eerste kennismaking met het vliegvissen gebeurde aan de oever van een dergelijke rivier. Of meer precies was het de eerste kennismaking met een vliegvisser. Een kleine beek met helder stromend water, een stenige bodem en langs de rand van de bedding groepjes bomen. Zo zag die beek er uit, tenminste in mijn herinnering…Het bladerdak liet slechts gedeeltelijk het zonlicht door, wat resulteerde in een fascinerend schouwspel van licht en schaduw. Voor dat schouwspel hadden mijn broer en ik (we waren met het gezin op vakantie in zuid Engeland) niet zo heel veel aandacht. Des te meer ging onze interesse uit naar de vissen die we zo nu en dan zagen, vissen waarvan de spikkels en stippen als het ware oplichtten in al hun pracht op het moment dat hun flanken het zonlicht vingen. Forel, zo wisten we. Ik denk dat onze spinhengels steevast in de auto lagen. In ieder geval gingen wij daar vissen, met waarschijnlijk de kleinste ondex spinnertjes die wij hadden. En we vingen ook. Kleine beekforellen. Echte forellen. Forel was iets als een Heilige Graal in onze beleving. Een vis van horen en zeggen, een vis van buitengewone luister en van ongekende kracht. Een vis die misschien wel ergens te vinden en te vangen was daar in Engeland… En ja, daar zagen wij de forellen in het heldere stromende water als vanuit het niets aanvallen op onze spinners. En daar hielden wij ze in de hand. Maar de pret duurde maar even, en werd in mijn herinnering wreed verstoord met de komst van een heuse vliegvisser. Eén in vol ornaat, met een hengel met een veel te dikke vislijn (in onze ogen). De man had een hoed op, en vooral de laarzen tot aan het kruis vond ik maar raar. Ik was de Engelse taal nog niet machtig in die tijd, toch waren de woorden waarmee wij werden weggestuurd niet mis te verstaan.

Terugdenkend geloof ik dat de grootste betovering uitging van het stromende water. Het water dat voortdurend in beweging was. Nooit stil en geruisloos, altijd stromend, pratend, een verhaal vertellend voor wie het horen wil. In die zelfde vakantie was ik ook vaak te vinden bij een erg kleine beek die dicht bij ons vakantiehuisje stroomde. In dit stroompje zat een stuw. Deze stuw, niet meer dan een klein schot, had in het midden een verlaging waarover het water klaterde. Die verlaging had een vaste hoogte en reguleerde zo blijkbaar een bepaald peil. Later kwam ik erachter dat in Engeland dit een weir wordt genoemd, in dit geval een klein type weir. Vóór deze weir was een iets breder en vrij diep pooltje ontstaan. Daar zat ik te vissen, de bodem zichtbaar in het glasheldere water. Ik viste met wormen, onder de koeienvlaaien op de hellingen van de omringende heuvels vandaan gehaald. Ik viste, maar wat ik vooral deed was kijken. Aangetrokken door die heldere diepte, gevangen door de aanblik van vissen die een aanval deden op de worm. Ik zag zelfs een paling zwemmen, het leek een monster. Nog nooit had ik een paling daadwerkelijk zien zwemmen, anders dan op de bodem van mijn emmer…

Een beek in Drenthe
De fascinatie voor het stromende water is nooit verdwenen. En de vliegenhengel is een goed excuus om dat stromende water op te zoeken. Dat kan redelijk in de buurt, o.a. de Vecht, IJssel, Twentse beken, Hunze en Drentse A. Soms is het vliegvissen in die wateren moeizaam geweest. Moeilijk door onbekendheid met de wateren, of door onbekendheid met de juiste technieken. Af en toe leek het vliegvissen makkelijk. Of, beter geformuleerd, passend. Een visserij waarbij de vliegenhengel echt tot zijn recht komt doordat de stroming bevist wordt. Niet ikzelf, als visser, ben genoodzaakt beweging in de vlieg te brengen, maar de stroming brengt het aas tot leven. De hengel, lijn en vlieg zijn in balans met de gang van het water. De rivier zelf wordt onderdeel van de techniek. Ik vis niet meer op snoek, op winde, forel of wat voor soort vis dan ook, maar ik bevis de rivier…

Eén visdag, vliegvissend op stromend water, staat in mijn geheugen gegrift. Ik was aan de Hunze, waar die dag een matige stroming stond en het peil net naar normale waarden was gezakt na extreme neerslag in de voorafgaande weken. Erg vaak kom ik niet meer naar de Hunze, maar het vliegvissen op de grote windes aldaar blijft zijn aantrekkingskracht uitoefenen. Ik ga er niet meer naar toe in maart (de gekende tijd om hier de winde te bevissen), laat staan in de gesloten tijd. Ik wil de winde niet meer lastig vallen op een moment dat ze zo overduidelijk vlak voor of al in de paai zit. Dé winde tijd, buiten de warmere periode tot en met het najaar (droge vlieg!), op dergelijke beken is wat mij betreft eerder in het jaar. IJs en weder dienende natuurlijk. Ik heb ervaren dat in zachte winters of op rustige winterdagen de windes in februari en ook al in januari actief azen (feitelijk zijn ze het gehele jaar door aanwezig). Ik trof ze meestal in schoolverband aan, ving ik een exemplaar dan volgden vaak meerdere. In deze vroege tijd van het jaar is het zaak om niet voor een stuw te blijven hangen, maar juist om te gaan zoeken. Onder de kant stijf tegen de door de zon beschenen oever, of boven een ondiepte iets stroomaf van de stuw, of bij een instromend watertje. De buis die een greppel afwatert, is al een prima afwisseling van het toch wat rechtlijnige karakter die dit soort laaglandbeken (nog) hebben. In dat zoeken, langs kilometers oever, schuilt ook het avontuurlijke. 

rijp

Eén zo’n visdag was 10 februari, een aantal jaren geleden. Een bijna windstille dag, de temperatuur ‘s ochtends vroeg iets onder nul, later rond het vriespunt, en in de zon, die slechts weinig last had van wat sluierbewolking, misschien enkele graden boven het vriespunt. Die ochtend op 10 februari ving ik vijf windes, in lengtes variërend tussen 50 en 60 cm. Ik was de koning te rijk…Niet alleen door de vangst van deze prachtige vissen. Ook omdat het Hunzedal die dag, berijpt in het winterlicht, van ongekende schoonheid was. En doordat de stroming in harmonie met hengel, lijn en leader de vlieg tot leven bracht op de juiste diepte, niet meer dan de halve meter water in de oeverzones en van de ondiepte bij de monding van een instromend watertje. Ja, ik was als een kind zo blij. Ik had de toegangspoort tot die geheimzinnige wereld ontdekt. In mijn vliegenhengel had ik de sleutel tot die deur gevonden, een deur waarachter de rivier een klein stukje van haar mysterie had prijsgegeven.

Hunze dal op een februari ochtend


Rivieren in Friesland
Denkend aan vliegvissen op de rivier, gaan mijn herinneringen blijkbaar over de provinciegrens. Is er dan echt geen stromend water in Friesland, zijn er dan geen rivieren meer in Friesland vraag ik me af. Geen wateren die de benaming rivier waard zijn. Of is een rivier meer dan enkel stromend water. Gaat mijn idee van een rivier, die avontuurlijke suggestie nog op in Friesland?

Qua vorm en ontstaan worden over het algemeen een drietal wateren in Friesland tot (oude) regenrivieren gerekend. Van noord naar zuid zijn dat Koningsdiep, Tjonger en Linde. Deze rivieren vinden hun oorsprong in het oosten van Friesland, de grensgebieden van Friesland, Groningen en Drenthe. Het Koningsdiep (ook wel Ouddiep genaamd) boog oorspronkelijk af in een noordwestelijke richting (in die richting inmiddels onder de naam Boorne), en mondde uit in de Middelsee. De Middelsee, een binnenzee die westelijk van Leeuwarden diep het land binnendrong, is waarschijnlijk zelf weer ontstaan als verbreding van het nog weer oudere stroomgebied van deze Boorne. In het verlengde van dit oude stroomgebied ligt nu nog het Boorndiep, het zeegat tussen Terschelling en Ameland. De rivieren Tjonger en Linde vervolgen evenwijdig aan elkaar hun loop naar het zuidwesten, in welke richting beide rivieren oorspronkelijk uitmondden in de Zuiderzee. De Tjonger wordt ook Kuinder genoemd, afhankelijk van op welke oever men staat. Ooit was de Tjonger een grensrivier, tussen het Friese en de Stellingwerven. Nog steeds is er sprake van een taalgrens, ten noorden van deze grens spreekt men Fries (Tsjonger), ten zuiden van de rivier het Nedersaksische dialect Stellingwerfs (Kuunder).

Deze drie stroomgebieden vormen brede dalen in het landschap, aan weerszijden geflankeerd door hoger gelegen zandruggen. Het resultaat van de vele tienduizenden jaren durende wisselwerking tussen landijs, dekzand, en het stromende water dat zich een weg zocht over het destijds bevroren land. Ook de pingo ruïnes in deze omgeving (in het bijzonder bij Duurswoude) herinneren aan het toendraklimaat. De pingo ruïne, die in het Fries een dobbe wordt genoemd, is een min of meer rond ven of meertje, soms met een iets verhoogde rand. De dobbe is het restant van ijsheuvels die konden ontstaan doordat toegestroomd water en kwel op een bepaalde plek ondergronds bevroor. Door uitzetting werd de grond omhooggeduwd en werden de heuvels gevormd. Na het smelten van de ijskernen zijn de ringvormige meertjes achtergebleven.

'De Scharren', nabij de bovenloop van het Koningsdiep

Evenals de ontstaansgeschiedenis van het landschap, gaat hier in deze beekdalen het verhaal van menselijke bewoning ver terug in de tijd. Vondsten, o.a. aan de oevers van het Koningsdiep, van vuurstenen werktuigen wijzen erop dat jagers-verzamelaars (rendierjagers) ongeveer 15.000 jaar geleden hun kamp opsloegen op de zandruggen. Ook langs de Tjonger zijn vondsten gedaan, hier van iets jongere datum (11 tot 12.000 jaar terug). Die laatste vondsten bleken zo kenmerkend voor de bewoners in die periode dat deze vindplaats naamgever is geworden van de Tjongercultuur.

bij één van de sluizen in de Tjonger
Springend van het tijdperk van de rendierjagers naar het heden is een grote stap. Een wereld van verschil. Van het vrij stromende water rest weinig meer. Koningsdiep, Tjonger en Linde zijn in het belang van de waterhuishouding en in het belang van de scheepvaart grotendeels rechtgetrokken en van stuwen en sluizen voorzien. Toch bieden de beekdalen nog steeds een aantrekkelijk en gevarieerd landschap. Op de hoger gelegen zandruggen zijn er de doorgaande wegen en is er bebouwing, maar is er ook plaats voor bos, afgewisseld met houtwallen en singels. In het beekdal zijn er vergezichten over de landbouwgronden. En langs de rivieren en op de flanken van de beekdalen treft men verschillende natuurgebieden aan. Nabij de bovenloop van het Koningsdiep liggen De Scharren, De Marschen en de Duurswouder Heide. Bezijden de Tjonger zijn o.a. de Dellebuurster Heide en het Katlijker Schar te vinden. Gedeeltelijk toegankelijke natuurgebieden met een variatie aan droog en nat terrein, heide en blauwgrasland. Deze natuurgebieden herbergen diverse en soms zeldzame soorten vogels, libellen en vlinders, amfibieën en reptielen. Rond de benedenloop van Tjonger en Linde verandert het landschap gaandeweg, de stroom krijgt hier meer ruimte in de breedte terwijl weidse veenpolders in toenemende mate gezichtsbepalend worden voor de omgeving.

Een beek in de Friese polder
En hoe zit het dan met dat visioen van een geheimzinnig oord met de naam rivier, die gedachte waarmee ik dit verhaal begon? Ik geloof in het bestaan van dit oord, ook in Friesland. Niet in die kenmerkende en ideale verschijningsvorm zoals die beek in Engeland, of naar voorbeeld van de Drentse Aa. En wellicht niet in navolging van het stromende water van de Hunze. Maar het is wel aanwezig, in die avontuurlijke suggestie die verscholen ligt in de kleinste wateren. Watertjes zoals die ene sloot naast het oude petgatengebied De Deelen in de veenpolders niet ver van de Boorne. Hier heeft zich namelijk een beek verstopt die, onder vermomming van een onooglijk slootje, schoon water vanuit het nabijgelegen zandgat in het natuurgebied transporteert. Een sloot die dus eigenlijk een beek is, en waar ik in het schot in de dam een heuse weir ontdek wanneer ik kijk naar de baarsjes die zich, als vanuit het niets, in het glasheldere stromende water op de vlieg storten. En er zijn meer verborgen schatten. Mogelijk daar waar de Sweachsterwei het Koningsdiep overbrugt, waar je, als het water voldoende helder is, de brasems kunt spotten boven de oker kleurige bodem, en waar snoek onder de overhangende bomen ligt. Of bij Sluis 1 en Sluis 2 in de Tjonger, waar het water naast de oude schutsluizen soms toch echt wel wil stromen over de stuw. Een stuw die weliswaar niet optrekbaar is voor vissen, maar waaronder de baarzen zichtbaar jagen in de stroming. En vergeet ook de zwaaikommen in de Tjonger niet, waar de ruisvoorn zich ophoudt.

En er zullen meer van zulke plekken zijn. Maar waar die stekken zich exact bevinden kan ik niet bepalen. Ze liggen niet vast. Bewegen mee op de stroom van de tijd, op het getij van de uren, dagen en seizoenen, als het stromende water van de rivier dat iets brengt en weer meeneemt. De vliegvisser die ervoor open staat weet de toegang tot die verborgen wereld vast te vinden, ergens in het reliëf van oude rivierduinen en in het verhaal van de dobben, of in de ontdekking van een bijzondere libelle, in het bladrozet van de Zonnedauw, de roep van een kwartelkoning in het dal, of, heel misschien, in het spoor van de visotter.


Europese visotter

In het stroomgebied van de drie beschreven Friese rivieren komen diverse marterachtigen voor. Vrij algemeen zijn de wezel en de hermelijn, en op de hoger gelegen zandruggen heeft ook de veel zeldzamere das weer haar leefgebied.

Uniek voor het gebied rond de benedenloop van Tjonger en Linde is echter het voorkomen van de otter. Deze omgeving van Tjonger en linde vormt een schakel in een groter geheel van natte terreinen. In dit min of meer aangesloten geheel, het grensgebied van zuid Friesland en Noord west Overijssel, liggen o.a. de natuurgebieden Weerribben, Rottige Meente en de Lindevallei. In deze streek zijn gedurende het afgelopen decennium op diverse plaatsen otters terug in de natuur uitgezet. Inmiddels heeft een stevige populatie zich weten te handhaven in de uitzetgebieden en heeft de otter zich ook gevestigd in aangrenzende gebieden. Nadat de otter in 1988 als uitgestorven gold in Nederland (toen er een laatste exemplaar in Friesland slachtoffer was van het verkeer) leeft deze marterachtige nu dus weer in o.a. Rottige Meente en in de Lindevallei.

Dat de otter zich met succes voortplant, werd afgelopen zomer nog bevestigd door de vondst van een otterdrieling in het stroomgebied van de Tjonger nabij Langelille. Helaas betrof het hier hoogstwaarschijnlijk drie verweesde otterjongen, gezien het gedrag van deze twee maanden oude otters en gezien het ontbreken van elk spoor van de ottermoeder die normaal gesproken nooit ver weg zal zijn van haar nest. Maar een bijzonder verhaal hoe dit drietal, op deze leeftijd nog volledig afhankelijk van de moeder, gevonden is. Nadat op maandag één jonge otter gevonden was langs een weg door een voorbijganger, is er de volgende dag verder gezocht. Het zoeken werd bemoeilijkt door de harde wind, wat het luisteren moeilijk maakt. Het kunnen luisteren is nodig omdat bij het zoeken de (fluitende) roep van de otter wordt nagedaan, met wat geluk zullen eventueel aanwezige jonge dieren daar op reageren. Dezelfde week op woensdag werd de tweede jonge otter gevonden, deze had een boerenerf opgezocht. Die avond werd het derde exemplaar gevonden door Auke Kuiper (Life & Nature centrum De Rietnymf), die toch nog een keer was gaan zoeken vanuit de wetenschap dat otters vaak twee tot drie jongen werpen. De jonge otters worden verder opgevangen, waarbij de toekomst moet uitwijzen of deze dieren nog voldoende wild blijven om uitgezet te kunnen worden, of dat zij misschien deel gaan uitmaken van bijvoorbeeld fokprogramma’s elders.

Als predator aan de top van de voedselketen is de otter erg gevoelig voor verstoring en vervuiling van zijn leefomgeving. Het feit dat de otter zich hier weet te handhaven vertelt dus iets over de (water)kwaliteit en de beschikbare ruimte in het gebied. De struinende (vlieg)visser zal dit aanspreken. En hoewel de kans vrij klein is om een exemplaar in levende lijve tegen te komen, de mogelijkheid is wel aanwezig. De kans om het spoor van de otter te vinden is groter. De otter is een actief dier dat een vrij groot territorium bewoont. Vaak worden grote afstanden afgelegd waarbij de otter gebruik maakt van vaste routes. De platgetreden wissels zullen herkenbaar zijn. Andere sporen zijn de zogenoemde spraints. Spraints zijn kleine hoopjes uitwerpselen, signalen waarmee de otter zijn of haar gebied afbakent. De spraints, met hun specifieke geur, bevatten de onverteerde resten van de prooidieren, meestal de schubben van vis, soms botresten van kleine zoogdieren en bijvoorbeeld de resten van kreeftjes en kevers. Spraints zijn te vinden op markante plekken in het leefgebied, kleine verhogingen in de vorm van beschoeiing, of een graspol o.i.d. Soms maakt de otter zelf een verhoging, de zgn. krabhopen. Op zanderige of modderige stukjes oever zijn misschien de prenten te vinden. Grote afdrukken die, wanneer ze intact zijn, duidelijk vijf naar voren gerichte tenen laten zien en waarbij de ronde teenkussentjes herkenbaar zijn. Een kenmerkend spoor kunnen tot slot de vraatresten zijn. Kleinere vissen zal de otter meestal in z’n geheel opeten, maar van de grotere prooien wordt het middengedeelte genuttigd. Kop en staart, en daartussen de graat, blijven achter.

Meldingen van sporen van de otter (zeker buiten de bekende gebieden), en van eventuele ongeregeldheden mbt de otter en haar leefgebied worden op prijs gesteld. Daarvoor kan men contact opnemen met de desbetreffende beheerder van het gebied, of met De Rietnymf.

Tips en verder lezen:
  • In het beschreven gebied zijn diverse monumentale sluizen, molens en ook klokkenstoelen te bezichtigen. Noemenswaardig is de Driewegsluis in de buurt van Nijetrijne, een sluis die drie vaarrichtingen en drie peilen bediende.
  • Oranjewoud, ten oosten van Heerenveen, een landgoed met een combinatie van tuinen in Barokke en in de Engels romantische stijl (museumpark landgoed Oranjewoud). Hier bevindt zich tevens het museum Belvédère dat plaats biedt aan de moderne  Friese kunst.
  • De Rietnymf,  Life & Nature Centrum te Munnekeburen. Dit centrum herbergt veel kennis over natuur en milieu, en biedt o.a. cursussen, lezingen, excursies en tentoonstellingen op het gebied van natuur en natuurbeleving. Tevens wordt de mogelijkheid geboden voor excursies op maat, al naar gelang de interesse van de deelnemers.
  • www.fryskegea.nl  Het Fryske Gea, voor verdere informatie over de diverse natuurgebieden in de omgeving
  • www.otter.wur.nl Verdere info rond de uitzet projecten van otters







Bronnen:



  • De loop van het Friese water – G. ter Haar en P.L. Polhuis
  • Dagblad van het Noorden
  • Leeuwarder courant
  • De Bosatlas van Fryslân
  • Auke Kuiper, Life & Nature Centrum ‘De Rietnymf’